
Jurisprudentie
BG5531
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 1358
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 1358
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij het thans bestreden besluit van 14 juli 2008 heeft verweerder geconcludeerd dat de uit het (primaire) besluit voortgevloeide feitelijke gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden, zodat eiser in zoverre geen belang meer heeft bij een nieuwe beslissing op het bezwaar. Het belang van eiser bij een nieuwe beslissing op bezwaar zou uitsluitend nog gelegen kunnen zijn in de vaststelling of er een recht op vergoeding van geleden schade bestaat. Voorwaarde hierbij is dat de schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Echter bij vonnis van 7 mei 2008 heeft de civiele rechter reeds geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding is daarom afgewezen. Gelet op het feit dat de civiele rechter uitspraak heeft gedaan, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij voortzetting van de bestuursrechtelijke procedure. Verweerder heeft het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk verklaard.
Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20-04-2001 (LJN AB1434 te vinden op www.rechtspraak.nl), overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de vordering tot schadevergoeding reeds is afgewezen door de burgerlijke rechter onverlet laat de mogelijkheid van indiening van een schadevergoedingsverzoek bij het bestuursorgaan en dit het besluitkarakter aan de beslissing op dat verzoek niet ontneemt. Daartegen staat mitsdien ook bezwaar en beroep open. Het bestuursorgaan kan in dat geval evenwel volstaan met verwijzen naar het oordeel van de burgerlijke rechter, aldus de Afdeling. Uit de overwegingen van de beslissing op het bezwaar blijkt dat verweerder zich ten materiële rekenschap heeft gegeven van het oordeel van de burgerlijke rechter en in het in het civiele vonnis vervatte oordeel dat eiser zijn schade niet aannemelijk heeft gemaakt, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, grond heeft gevonden om te concluderen tot het ontbreken van procesbelang. De rechtbank is van oordeel dat deze aldus gemotiveerde conclusie in rechte stand kan houden.
Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20-04-2001 (LJN AB1434 te vinden op www.rechtspraak.nl), overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de vordering tot schadevergoeding reeds is afgewezen door de burgerlijke rechter onverlet laat de mogelijkheid van indiening van een schadevergoedingsverzoek bij het bestuursorgaan en dit het besluitkarakter aan de beslissing op dat verzoek niet ontneemt. Daartegen staat mitsdien ook bezwaar en beroep open. Het bestuursorgaan kan in dat geval evenwel volstaan met verwijzen naar het oordeel van de burgerlijke rechter, aldus de Afdeling. Uit de overwegingen van de beslissing op het bezwaar blijkt dat verweerder zich ten materiële rekenschap heeft gegeven van het oordeel van de burgerlijke rechter en in het in het civiele vonnis vervatte oordeel dat eiser zijn schade niet aannemelijk heeft gemaakt, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, grond heeft gevonden om te concluderen tot het ontbreken van procesbelang. De rechtbank is van oordeel dat deze aldus gemotiveerde conclusie in rechte stand kan houden.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1358
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser] te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. P. Ograjensek
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij het (hernieuwde) besluit op bezwaar van 15 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beslissing van verweerder van 9 november 2006 inzake het slopen van een woonwagen, het verwijderen van twee caravans en het opslaan van de inboedel in een container niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. Voor het verloop van de procedure voorafgaand aan het onderhavige beroep wordt verwezen naar onderdeel “Procesverloop” van de uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2008, bekend onder procedurenummer AWB 07/1127.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 6 november 2008, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door P.M.C. Ploum.
2. Overwegingen
2.1. Eisers woonwagen gelegen op het terrein [adres] te [plaats], was door brand zwaar beschadigd. De twee caravans die zich eveneens op voornoemd terrein bevonden waren eveneens beschadigd. Bij brief van 9 november 2006 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen om in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig veilig stellen van de inboedel van de woonwagen en caravans maatregelen te nemen, inhoudende dat de woonwagen en twee caravans worden getaxeerd, de woonwagen wordt gesloopt en afgevoerd en dat de twee caravans worden opgeslagen. Op 15 november 2006 is verweerder overgegaan tot sloop respectievelijk verwijdering van de woonwagen en caravans.
2.2. Op 15 november 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze brief. Bij besluit van 6 juli 2007, verzonden 11 juli 2007, heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich als toen op het standpunt gesteld dat de brief van 9 november 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.3. Tegen het besluit van 15 november 2006 heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank, bekend onder genoemd procedurenummer AWB 07/1127. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 april 2008 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het gestelde in de uitspraak. In deze uitspraak is door partijen berust.
2.4. Bij brief van 2 juli 2008 heeft eiser zijn bezwaar van 15 november 2006 aangevuld. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding vanwege geleden schade, zowel materieel als emotioneel. Voorts heeft eiser verzocht om opnieuw gehoord te worden.
2.5. Bij het thans bestreden besluit van 14 juli 2008 heeft verweerder geconcludeerd dat de uit het (primaire) besluit voortgevloeide feitelijke gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden, zodat eiser in zoverre geen belang meer heeft bij een nieuwe beslissing op het bezwaar. Het belang van eiser bij een nieuwe beslissing op bezwaar zou uitsluitend nog gelegen kunnen zijn in de vaststelling of er een recht op vergoeding van geleden schade bestaat. Voorwaarde hierbij is dat de schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Echter bij vonnis van 7 mei 2008 heeft de civiele rechter reeds geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding is daarom afgewezen. Gelet op het feit dat de civiele rechter uitspraak heeft gedaan, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij voortzetting van de bestuursrechtelijke procedure. Verweerder heeft het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. In beroep heeft eiser dit standpunt van verweerder bestreden. Daarbij is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser het verzoek om schadevergoeding in eerste instantie heeft voorgelegd aan de civiele rechter.
2.7. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht (wederom) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat eiser, nu de beoordeling van zijn verzoek om schadevergoeding reeds door de civiele rechter heeft plaatsgevonden, in de bestuursrechtelijke procedure geen procesbelang meer heeft. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.8. Onbestreden vast staat dat terzake de toewijsbaarheid van de thans gevorderde schadevergoeding reeds bij vonnis van 7 mei 2008 is geoordeeld door de civiele rechter. Niet gesteld of gebleken is dat de grondslag van de thans gevorderde schade op enigerlei wijze zou afwijken van de grondslag voor de civiele vordering.
2.9. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20-04-2001 (LJN AB1434 te vinden op www.rechtspraak.nl), overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de vordering tot schadevergoeding reeds is afgewezen door de burgerlijke rechter onverlet laat de mogelijkheid van indiening van een schadevergoedingsverzoek bij het bestuursorgaan en dit het besluitkarakter aan de beslissing op dat verzoek niet ontneemt. Daartegen staat mitsdien ook bezwaar en beroep open. Het bestuursorgaan kan in dat geval evenwel volstaan met verwijzen naar het oordeel van de burgerlijke rechter, aldus de Afdeling.
2.10 Uit de overwegingen van de beslissing op het bezwaar blijkt dat verweerder zich ten materiële rekenschap heeft gegeven van het oordeel van de burgerlijke rechter en in het in het civiele vonnis vervatte oordeel dat eiser zijn schade niet aannemelijk heeft gemaakt, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, grond heeft gevonden om te concluderen tot het ontbreken van procesbelang. De rechtbank is van oordeel dat deze aldus gemotiveerde conclusie in rechte stand kan houden.
2.11 Door verweerders vertegenwoordiger is tenslotte ter zitting verklaard dat, in het geval het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het vonnis van de civiele rechter te Roermond zou vernietigen, dit aanleiding zal zijn het (bestuursrechterlijk) verzoek tot schadevergoeding opnieuw te beoordelen, zodat - nog daargelaten dat van de rechtskracht van het civiele vonnis mag worden uitgegaan totdat er daadwerkelijk sprake is van vernietiging - ook daarin, anders dan door eisers gemachtigde ter zitting betoogd, geen procesbelang is gelegen.
2.12 Gelet op het vorenstaande dient het beroep voor ongegrond te worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als onder 3.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 november 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.